Net in zorgland

Gepubliceerd op 19 april 2019 om 17:08

Ik kwam net kijken in zorgland en wist niet beter dan dat “het zo hoorde”.
Regels opleggen, bepalen en mensonterende besluiten nemen.

Neem ik het iemand kwalijk? Nee dat niet. Maar tot op de dag van vandaag heb ik spijt dat ik niks gezegd heb.

Een vriendelijke man was hij. Door een herseninfarct zo geplaagd dat hij niet meer thuis kon wonen. Moeizaam zocht hij zijn weg door de huiskamer. Veilig was het niet maar zijn wil om zelf te lopen was groter dan het besef van onveiligheid.

Ik deelde kopjes koffie uit en mijn collega hield toezicht. Daar stond hij weer bij de tafel. Schutterig probeerde hij enkele passen te zetten naar de deur.
Mijn collega greep in, voor de derde keer in een kleine 10 minuten.
Met haar schelle stem zei ze hem te gaan zitten. “Als je nou niet blijft zitten dan zet ik je vast aan de stoel, moet je vallen ofzo”. Ik hoorde hem in de stoel ploffen en zag in mijn hoofd het beeld voor me van mijn collega die de man achter bij zijn broeksriem vast had en hem achteruit in de stoel trok.
Ik voelde hoe ik in elkaar kromp. Ik zei niets en bracht de man als eerste een kopje koffie met een koekje, alsof dat kleine gebaar de openbare vernedering goed maakte.

Hij keek me hulpeloos aan. Ik staarde hulpeloos terug. Een jong meisje net in de zorg, en een oude man ineens afhankelijk van de verpleging, samen met tranen in hun ogen.
Hij nam mijn hand en zei:”dank je wel lieve meid”.
Ik was niet in staat te antwoorden.

De dag erna werkte ik op dezelfde groep. Ik hielp meneer uit bed en hij zat vol grapjes. Het incident van de vorige dag, wat mij zo bezig gehouden had, was meneer al volledig kwijt.
De dag kabbelde voort en het werd half 11. Het moment waar ik de grootste hekel aan had; de toiletronde.
Om 5 voor half 11 riepen de eerste dames al om hulp, in de hoop dat ze als eerste geholpen werden. Hospitalisatie ten top. Iedereen accepteerde zonder morren de opgelegde regels.
Met z’n 3en brachten we iedereen naar het toilet. Op een enkeling na die niet wilde.
Om kwart voor 11 was iedereen geweest en konden we door met de koffie.

Ik zag meneer wenken en liep naar hem toe om te vragen waar hij hulp bij nodig had.
Hij kneep me in mijn hand en zei me dat hij moest plassen. Weer stonden zijn ogen vol tranen want hij wist het antwoord al.
Ik riep mijn collega en legde haar uit wat het probleem was.
Haar reactie was alleszeggend:” dan had je net maar moeten gaan. Toen had je de kans en wilde je niet. Je hebt er een broekje voor aan dus dat verschonen we dan om 13 uur wel”. Ik ging door de grond van schaamte en ik hoorde meneer nog zeggen;” ja maar ik kan er toch niks aan doen dat ik nu moet plassen”.
Zijn laatste woorden werden steeds zachter. In een soort hopeloosheid van besef dat ze toch niet gehoord zouden worden stierven ze weg in de ruimte. Mijn collega was halverwege zijn zin al omgedraaid en weggelopen.
Ik vroeg haar of ik hem dan niet even mocht helpen.
Ze keek me aan en glimlachte;” meisje”, zei ze, “als jij dit werk wilt volhouden dan zul je moeten leren wat harder te worden”.

Ik ben die middag naar huis gefietst met tranen in mijn ogen en de belangrijkste les in mijn werkende leven:
“Nooit zou ik zo gaan werken als ik eenmaal wel wat te vertellen had.”
Het gezicht van de man bij het krijgen van de boodschap van mijn collega ben ik nooit meer vergeten. De hulpeloosheid maar vooral de acceptatie van het onvermijdelijke.

Hij leeft al lang niet meer. Maar ik hoop dat hij ergens is waar hij beseft dat hij degene is geweest die mij een iets betere zuster heeft gemaakt.

Van Oog voor zorgen

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.